donderdag 17 oktober 2013

geschiedenis van de schaarste (deel 2)

Na de Tweede Wereldoorlog was er schaarste, en voor het eerst in de geschiedenis was er de mogelijkheid om in korte tijd de schaarste weg te nemen, door de kracht van de moderne industrie. Die moderne industrie begreep dat ze niet dezelfde fout moesten maken als voor de oorlog: namelijk, door zulke goede spullen te maken, dat de schaarste daardoor op korte termijn verdwenen zou zijn. Het was slimmer om slechte spullen te maken, zodat met het stukgaan van de spullen er ook weer nieuwe schaarste ontstond. En door de spullen bovendien erg lelijk (modernistisch) te maken, gingen mensen zich er bovendien niet aan hechten, en waren ze dus ook eerder geneigd om te denken dat ze iets nieuws nodig hadden.

Dat ging ongeveer 28 jaar goed, en toen ontstond een nieuwe crisis: de oliecrisis van 1973. Die ging misschien over olie, maar eigenlijk ging die over uitbuiting: de consumenten pikten het niet meer om alsmaar rotzooi te krijgen en de grondstoffenleveranciers - meestal derde-wereldlanden - pikten het niet meer dat ze voor hun grondstoffen geen eerlijke prijs kregen.

Maar er was ook niemand die echt zin had in een oorlog; een oorlog, die nieuwe schaarste zou kunnen creëren. De crisis werd opgelost door alles wat eerst vanzelfsprekend was, óók schaars te maken: ongeveer alle overheidstaken werden geprivatiseerd. En het ding dat schaarste symboliseert - geld - werd volstrekt onbegrijpelijk gemaakt, om te verhullen dat het probleem dat in 1973 ontstaan was, helemaal niet opgelost werd. Dit beschrijft de wereld waarin ik opgroeide: de crisis van mijn jeugd (1973 - 1989) en de onbegrijpelijke bloeiperiode daarna, die inmiddels ook weer voorbij is (1989 - 2006).

Geen opmerkingen:

Een reactie posten