Gisteren betoogde ik al dat tamelijk veel mensen tussen wie ik mij professioneel beweeg, bijvoorbeeld (a) sterk wantrouwen hebben tegen speels taalgebruik, (b) duidelijke beperkingen hebben in het vermogen een gesprek met anderen te beginnen of te onderhouden, (c) stereotiep en herhaald taalgebruik of eigenaardig woordgebruik hebben en/of (d) nauwelijks gevarieerd taalgebruik kunnen hanteren. Taalangst, dat is het. Mensen die veelvuldig uitgescholden en geïntimideerd zijn, ontwikkelen een afkeer van het instrument van hun onderdrukking: taal.
Zelf heb ik dat niet. Ik ben verrassend taalvaardig en ik heb, met name op de middelbare school, goed geoefend om machtig te zijn in taal. Doordat ik tamelijk goed verhalen kan vertellen, ben ik in staat om de natuurkundige verklaringen voor de fenomenen om ons heen over te dragen. Ik dacht dat ik ook best toegankelijk kon schrijven, maar dat is echt niet zo. Niet voor mijn vak; als ik mijn stem er niet bij laat klinken, komt mijn schrijfwerk niet over. De taalangst van mijn studenten is te groot.
Ik heb mij voorgenomen om de verhalen te kunnen vertellen van ons gilde. Daarom wil ik de biografieën kennen van, allereerst, de warme werktuigbouwers. Uit de beperkte selectie die Picarta me bood, koos ik voor Blaise Pascal, een grappige zeventiende-eeuwse doe-het-zelver met meetkunde, religie en techniek. Het boek dat ik vanmorgen ophaalde bij de bibliotheek van de Leeuwenburg was duidelijk voor mijn taalangstige vakgenoten geschreven. Met kleurenplaatjes erbij, als een leerboek. Tegen zulke boeken heb ik nou weer taal- en leerangst ontwikkeld.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten